Alleen – Monoloog Francis Ledwidge
Wanneer ik jong was had ik een zorg
Dat ik mezelf zou bedriegen van mijn deel
Van datgene wat het zoet maakt om te streven
Voor het leven, en stervend toch overleven,
Een naam in zonneschijn hoger geschreven
Dan de leeuwerik of de dichter durft te streven.
Maar ik werd moe van het goed doen.
Bovendien, het was zoeter in die hel,
Neer met de luidruchtige bandieten mensen
Die de boomgaarden beroofden, de toren beklommen
Voor kauwenogen en maakten de haan
Kraien voor het daglicht op de klok.
Ik was zo heel slecht dat de buren
Over mij spraken tijdens hun dagelijkse arbeid.
En nu drink ik wijn in Frankrijk,
Het hulpeloze kind van omstandigheden.
Morgen zal luid zijn van oorlog,
Hoe zal ik verantwoording afleggen?
Het is nu te laat om terug te halen
Een gevallen droom, te laat om te rouwen
Een naam ongemaakt, maar niet te laat
Om de goden te danken voor wat groot is;
Een scherpzwaard, een soldatenhart,
Is groter dan de kunst van een dichter.
En groter dan de roem van een dichter
Een klein graf dat geen naam heeft.
Als ik moet sterven
Refaat Alareer (1979–2023)
Als ik moet sterven
dan moet jij leven
om mijn verhaal te vertellen
om mijn spullen te verkopen
om een stuk stof te kopen
en wat touw
(maak hem wit met een lange staart)
zodat een kind, ergens in Gaza
terwijl het de hemel in de ogen kijkt
en wacht op zijn vader die verdween in een vuurzee —
en niemand vaarwel zei
niet eens zijn eigen vel
niet eens zichzelf —
de vlieger ziet, mijn vlieger die jij maakte, die daarboven vliegt,
en een moment lang denkt dat daar een engel is
die liefde brengt.
Als ik moet sterven
laat dat dan hoop brengen,
laat het een verhaal zijn.