Treurend Ouderpaar
Verschenen in In Flanders Fields Magazine (NL / ENG), Juli 2001.
Auteur: Sophie De Schaepdrijver/Associate Professor (Modern European History)/The Pennsylvania State University
Peter Kollwitz, oorlogsvrijwilliger, stierf op 22 oktober 1914 aan het front in Vlaanderen, achttien jaar oud. Pas een maand later kon zijn moeder het opbrengen, in haar dagboek de dood van haar zoon op te tekenen. En toen al vatte ze het plan op, de herinnering aan de dode jongen in een standbeeld vast te leggen. “Deze nacht,” schreef ze op 1 december 1914, “heb ik me voorgenomen om voor Peter een gedenkteken op te richten.” Ijzer moest het worden, of brons – iets duurzaams. En het moest een treurend ouderpaar worden.
Maar niet alleen een treurend ouderpaar. Kollwitz had een groep van drie voor ogen – de vader, de moeder, beiden geknield, en tussen hen in de liggende zoon. Of nee, niet tussen hen in – boven hen verheven, op een soort altaar misschien. In elk geval languit, “de handen uitgestrekt antwoordend op de oproep tot zelfopoffering, als om te zeggen: ‘hier ben ik’.” De ogen geopend. Een glimlach om de mond. “Jullie aller dood, van al jullie jonge oorlogsvrijwilligers, wil ik in jouw gestalte belichaamd zien,” schreef ze aan haar dode zoon. De jonge oorlogsvrijwilligers, “die zichzelf juichend geven, zich geven als een reine vlam, die steil naar de hemel stijgt… een wonder-, wonderschoon gezicht”: hún “offerdood” moest het monument gedenken. Op een hoogte moest het staan, vanwaaruit men de stad zien kon, en de rivier. En het zou, zo stelde Kollwitz zich voor, ingehuldigd worden op een “heerlijke zomerdag”. Met zingende kinderen van de gemeentescholen: “Geen schoner dood op deze wereld,” zouden ze zingen, “dan door de vijand geveld te worden.” (Kein schönrer Tod ist auf der Welt als wer vorm Feind erschlagen, een bekend patriottisch lied.)
Geen schoner dood?
Zichzelf juichend geven?
Offer?!
Is dit de Käthe Kollwitz van het beeld in Vladslo, dat sterkste aller emblemen van de Pity of War in miljoenen lege gezinnen? Käthe Kollwitz, de socialiste, de pacifiste?
Het is wel degelijk dezelfde Käthe Kollwitz. Zij legde, als moeder, als kunstenares, en ook als echtgenote, een lange afstand af tussen deze twee beelden – tussen, aan de ene kant, het treurende-ouderpaar-mét-offerdood en, aan de andere kant, het treurende ouderpaar dat wij nu kennen, een ouderpaar waarvan de zoon niet als glimlachend “offer” aanwezig is, een ouderpaar zonder altaar, een ouderpaar dat alleen is gebleven met zijn verlies en zijn verdriet. Het eerste beeld is er nooit gekomen. Al kwam het dan overeen met Kollwitz’ eigen voorstelling van Peters dood, als een “heldenoffer”, waar ook zijzelf in deelde, als de “offerende” moeder. “Het offer van Peter. Mijn opofferen van Peter. Zijn offerdood.” Zo hield ze zich nog in juli 1918 voor. Maar tegelijk gaf ze tegenover zichzelf toe dat haar bezwerende aanroepen van de idee “offer” haar steeds minder troost bracht. “Ik heb gedacht, ik heb geloofd dat de tijd tussen 1914 en vandaag mij zou louteren.” Maar er was enkel verdriet en verlies, zonder verheffing in zicht. “Het is de oorlog, die een mens zo teneerdrukt.” En met het offerbeeld wilde het ook niet lukken. Kollwitz werkte er wel aan, maar het materiaal wilde niet mee. De klei verzette zich als het ware tegen de opgedrongen heiliging van de oorlog – net zoals Kollwitz zelf, in haar dromen, alle heldhaftige voorstellingen liet varen. ‘s Nachts kwam Peter terug – levend. “En wij waren zo gelukkig en kusten hem almaar.” ‘s Nachts kon ze zichzelf niet langer voorhouden dat zijn dood een “vlammendood” was geweest, een “vreugdevol offer”. ‘s Nachts gaf ze, woordenloos, haar man Karl gelijk, die Peter had willen tegenhouden. Het zou jaren duren, voor ze tegenover zichzelf toegeven kon, dat het verlies van Peter niets anders was geweest dan dat: een verlies, een zinloos, verschrikkelijk verlies. En het zou nóg meer jaren duren vóór zij – en vele miljoenen mét haar – definitief zou ophouden, het verlies van de moeder als een deemoedig te aanvaarden “offer” te zien. En op dat moment ontwierp ze een litho, waarop een strijdbare oude vrouw drie jonge jongens beschermt, onder het motto: “Zaadvruchten mogen niet vermalen worden!”
Dat was in 1942. Kort tevoren was haar kleinzoon gestorven, aan het oostfront. Peter heette hij.
Noot: Dit stuk is gebaseerd op een essay van de Duitse historica Regina Schulte: “Käthe Kollwitz’ Opfer,” in Von der Aufgabe der Freiheit: Politische Verantwortung und bürgerliche Gesellschaft im 19. und 20. Jahrhundert, C. Jansen ed. (Berlijn, Akademie Verlag, 1995), 647-672.
Boeken Sophie De Schaepdrijver:
De Groote Oorlog – Het Koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Antwerpen –
Amsterdam, Atlas, 1997.
Erfzonde van de twintigste eeuw – Notities bij ’14-’18, 2013, Houtekiet – Atlascontact, ISBN 97089242624.
Hier link naar interview met Sophie De Schaepdrijver.
“De taalgrens loopt door onze herdenking van WO I: niet Vlaanderen of Wallonië, maar België als geheel was bezet gebied. Dat verhaal vertellen we nu niet. We moeten zo nodig elk op onze kluit blijven zitten. Dat is een gemiste kans”, historica Sophie De Schaepdrijver in Touché.
Hier vindt u ook meer informatie over een theaterstuk, opgebouwd rond vier bekende soldaten uit de Eerste Wereldoorlog.
Het In Flanders Fields Museum Ieper heeft in zijn collectie het originele grafkruis van Peter Kollwitz.